De Nobelprijs voor Economie gaat naar Esther Duflo, Abhijit Banerjee en Michael Kremer. Zij worden daarmee onderscheiden voor hun “experimentele aanpak van het verlichten van wereldwijde armoede”. Hun werkwijze wordt gezien als baanbrekend, omdat ze het gerandomiseerde wetenschappelijke onderzoek uit de geneeskunde toepassen op de armoedebestrijding.
Hun aanpak sluit goed aan bij het ecomodernisme, dat een rationele, pragmatische aanpak van urgente problemen bepleit. In 2012 had Marco Visscher een interview met Duflo en schreef hij een achtergrondartikel over het werk van de zogeheten “randomista’s”. Met daarin de voorspellende woorden dat “een Nobelprijs volgens velen nog slechts een kwestie van afwachten is”. Dat artikel staat hieronder afgedrukt:
Door: Marco Visscher
Madonna of Angelina Jolie zul je er vermoedelijk niet voor op je campagneposter krijgen, maar armoede aanpakken verloopt goedkoop en effectief via de bestrijding van intestinale wormen. Deze parasieten nestelen zich in de darmen, waar ze de gastheer beroven van essentiele voedingsstoffen. Kinderen in arme landen aan wie deze wormen zich geregeld opdringen, krijgen vervolgens te maken met bloedarmoede, algehele vermoeidheid en ondervoeding – en dat blijkt een enorme rem te zetten op hun vermogen om op latere leeftijd vooruit te komen.
Uit een onderzoek in Kenia blijkt dat schoolkinderen die twee jaar achtereen ontwormingspillen kregen, langer onderwijs genoten en betere cijfers haalden dan kinderen op vergelijkbare scholen waar deze pillen slechts een jaar werden verstrekt. Nu de onderzochte kinderen volwassen zijn, blijkt dat de ’twee-jaar-groep’ gemiddeld 20 procent meer verdient. Voor de onderzochte kinderen vertaalt dat ene extra jaar ontwormingspillen zich in 3269 dollar die zij over hun verdere leven meer verdienen. De kosten: 1,36 dollar per deelnemer per jaar.
Dit is wat je krijgt als je het minutieuze uitpluiswerk van statistici mengt met de idealen van armoedebestrijders. Het is het werk van een groep die de ‘randomista’s’ worden genoemd en die een spectaculaire opkomst beleven. Randomista’s testen de effectiviteit van hulpprogramma’s op een ongekend grondige wijze. Ze nemen een willekeurig (random) gekozen groep mensen in een gebied – dorpen in India, steden in Ghana, sloppenwijken in Indonesie – en vergelijken de resultaten van het programma met een controlegroep die niet deelnam of een ander hulpprogramma kreeg. Zo testen ze de impact van een goedbedoelde interventie, berekenen ze de kosteneffectiviteit en ontdekken ze hoe de hulp kan worden verbeterd.
De randomista’s – begonnen als een smalende benaming, maar inmiddels geadopteerd als geuzennaam – zouden het begin inluiden van ‘een nieuw soort economie’. Esther Duflo, een prominent vertegenwoordigster van de stroming, wordt al jarenlang zo zeer bedolven onder prijzen en onderscheidingen, dat een Nobelprijs volgens velen nog slechts een kwestie van afwachten is.
Haar boek is door de Financial Times uitgeroepen tot het beste businessboek van het jaar. Een columnist van die krant omschreef een vergelijkbaar boek (More than good intentions van Yale-econoom Dean Karlan) als ‘belangrijk’ en ‘boeiend’. Bill Gates, de rijkste armoedebestrijder ter wereld, heeft het werk van Duflo’s J-PAL – een onderzoekscentrum dat gerandomiseerd onderzoek gebruikt om problemen in ontwikkelingslanden aan te vechten – ‘enorm belangwekkend’ genoemd, omdat het ‘wetenschappelijk bewijs levert dat kan helpen om onze inspanningen tegen armoede doeltreffender te maken’.
Na een jarenlang slepend intellectueel debat over de zin en onzin van ontwikkelingshulp lijken de randomista’s die vermoeiende patstelling te doorbreken met een genuanceerde visie die het gesprek terugbrengt naar de kern van de zaak: de dagelijkse werkelijkheid van armoede. En daar weten we, zo blijkt, eigenlijk onthutsend weinig van. ‘Het is absoluut belangrijk dat we onze veronderstellingen over arme mensen onderwerpen aan objectieve gegevens’, zegt Paul Polak, die in zijn boek Out of poverty uitvoerig bericht over de talrijke persoonlijke ontmoetingen met arme mensen. ‘Gerandomiseerde studies zijn een immense verbetering.’
Voor iemand die wordt gezien als het boegbeeld van deze beweging oogt Esther Duflo met haar kleine postuur tamelijk onopvallend. Haar schichtige blik lijkt een afweermechanisme te zijn om een gesprek te vermijden. Maar als we tegenover elkaar zitten in de lobby van een hotel aan de Amsterdamse gracht – op bezoek vanwege de Nederlandse vertaling van Poor economics, uitgegeven door Nieuw Amsterdam als Arm en kansrijk – en ze eenmaal begint te praten, blijkt ze moeilijk te stoppen.
‘De grootste hindernis bij armoedebestrijding is de simplistische opvatting van arme mensen’, stelt ze met priemende ogen. Ze betoogt dat de anderhalf miljard wereldbewoners die onder de officiele armoedegrens leven, zijn verworden tot een clichebeeld: ze hebben de hele dag een rammelende maag, voelen zich te gammel om hard te werken, zijn uiterst vatbaar voor ziekten…
Als medeoprichter en directeur van J-PAL (voluit: Abdul Latif Jameel Poverty Action Lab), weet Duflo dat het anders is. In haar Franse tongval vertelt Duflo over een straatarme man in een afgelegen Marokkaans dorp die verzuchtte dat hij meer en lekkerder voedsel zou kopen als hij meer geld had. Niet zo vreemd; het grootste deel van het jaar had hij geen werk, omdat er in de wijde omtrek nu eenmaal niets te doen valt. Maar bij hem thuis bleken een televisie, schotelantenne en dvd-speler te staan. Waarom zou iemand met zo veel luxegoederen klagen dat hij niet fatsoenlijk eet? ‘Wat is er nu erger?’, vraagt Duflo uitdagend. ‘Om niet zo heel erg goed te eten, of om je dood te vervelen? Ik zou het laatste veel erger vinden, dus ik kan wel begrijpen waarom sommige arme mensen een televisie kopen.’
Maar Duflo hekelt niet alleen het beeld van arme mensen als hulpeloze slachtoffers, immer balancerend op de rand van de dood. Ze heeft ook iets tegen het beeld van de sterke ondernemer met gezonde wilskracht, die met toegang tot een banklening zichzelf uit de armoede kan werken. ‘Het is al net zo simplistisch om te denken dat iemand die arm is een ondernemer is’, zegt ze, waarbij ze met name kritiek uit op Muhammad Yunus, oprichter van de met de Nobelprijs voor de Vrede bekroonde Grameen Bank in Bangladesh.
Volgens Duflo zijn zo veel arme mensen ‘ondernemer’ uit noodzaak; ze kunnen geen normale baan vinden en hebben daarom een eigen zaakje – een zaakje dat overigens in werkelijkheid vaak weinig voorstelt en waarvoor ook maar weinig groeimogelijkheden bestaan. Duflo oordeelt hard: ‘Het idee dat we armoede kunnen oplossen door de ondernemingsgeest van arme mensen is misleidend.’
Met tientallen veelal jonge onderzoekers aan J-PAL, dat is gelieerd aan het vermaarde MIT in Cambridge, bekijkt Duflo tot welke gevolgen de maatregelen leiden die het leven van arme mensen moeten verbeteren. Een greep uit de verrassende resultaten van haar studies? Geef een kilo linzen aan ouders in afgelegen gebieden in India die komen opdraven om hun kind te laten vaccineren en liefst zes keer zo veel kinderen krijgen een prik die hen zal beschermen tegen veelvoorkomende ziekten. Roep voor het gezamenlijk beheer van een nieuwe waterput en uit naam van democratisering dorpsvergaderingen in het leven en voila, de lokale elite blijkt ineens meer en niet minder invloed te krijgen. Biedt de allerarmsten in China korting op rijst, zodat ze meer rijst gaan eten en het gevolg is – attentie alstublieft – dat ze juist mÃnder rijst eten… maar meer garnalen.
Hoe Duflo dat alles verklaart? ‘Mensen zijn onvoorspelbaar’, zegt ze een tikkeltje onverschillig. En: ‘Arme mensen hebben meer keuze dan we aannemen.’
Het zou voor iedereen beter zijn, meent ze, wanneer beleidsmakers rekening houden met de mogelijkheid dat ze die keuzevrijheid aanwenden voor iets wat vanuit een Westerse studeerkamer irrationeel lijkt. ‘Wie van armoede een karikatuur maakt, beledigt de intelligentie van arme mensen.’ Ziedaar het nut van gedegen onderzoek.
Enorm belangrijk’, zo roemt de Belgische wetenschapsfilosoof Jean Paul Van Bendegem de ‘ontdekking’ van het gerandomiseerde onderzoek met een controlegroep, enkele decennia geleden, in de medische wetenschap. Tegenwoordig is ze standaard onderdeel van wetenschappelijke experimenten in uiteenlopende gebieden. Ze wordt gezien als de beste manier om pak ‘m beet bijwerkingen van nieuwe medicijnen aan het licht te brengen, het succes van een innovatie in het onderwijs te beoordelen, of de rehabilitatie van ex-gedetineerden te bestuderen.
Van Bendegem – hoogleraar logica en wetenschapsfilosofie aan de Vrije Universiteit Brussel en erevoorzitter van de Studiekring voor Kritische Evaluatie van Pseudowetenschap en het Paranormale, SKEPP – is niet verbaasd dat de methode nu wordt toegepast in de economie. ‘Modellen, ook macro-economische, zijn soms schitterend bedacht,’ zegt hij, ‘maar in de praktijk ontstaat vaak een heel ander beeld. De aandacht wordt nu zeer terecht verlegd van modellen naar de echte wereld.’
En nu heeft het gerandomiseerde onderzoek zijn weg gevonden naar het ontwikkelingswerk. Daar waakt het voor de neiging van onderzoekers om zich, soms ongemerkt en onbewust, bij de bepaling van succes te laten leiden door een zekere vooringenomenheid over het verloop. Bovendien is het vaak lastig om een enkele oorzaak aan te wijzen voor een bepaald gevolg. Immers, wie kan garanderen dat het vaccinatieprogramma de algemene gezondheid in een gebied heeft verbeterd als er rond dezelfde tijd ook een nieuwe waterput is geslagen, die ervoor heeft gezorgd dat minder mensen water uit de vervuilde rivier haalden?
Paul Polak twijfelt aan de interesse in dit soort studies. ‘Waarom zou iemand oprecht geïnteresseerd zijn om uit te vogelen of hulp werkelijk succesvol is?’ Polak kan het weten. Voordat hij directeur van Windhorse International werd – waarmee hij in opkomende markten technologieen introduceert die praktisch en betaalbaar moeten zijn voor klanten die minder dan twee dollar per dag verdienen – had hij ruim twintig jaar in de psychiatrie gewerkt. Als hoofd van het onderzoeksteam bij een instituut voor geestelijke gezondheid in zijn woonplaats Denver heeft Polak diverse gerandomiseerde onderzoeken geleid. En hij weet dus ook dat ze bij de gevestigde orde doorgaans weinig steun genieten vanwege het afbreukrisico. Dat is volgens hem waarom ‘doorgaans erg weinig wordt gedaan om te meten wat wel en niet werkt’, of dat nu bij psychiatrische behandelingen is of bij interventies in de naam van internationale ontwikkeling. Ideeën die gangbaar en modieus zijn, worden nu eenmaal zelden kritisch beschouwd.
Bjorn Lomborg, bekend van zijn geruchtmakende boek The skeptical environmentalist, kan dat beamen. Lomborg is oprichter en directeur van de Copenhagen Consensus Center, dat via een koele kosten-batenanalyse aangeeft hoe de aanpak van mondiale problemen kan worden verbeterd. ‘Omdat het bewijs voor veel beleidsmaatregelen niet zo goed is als het kan en moet zijn,’ zegt hij, ‘helpt het werk van Duflo om een beter beeld te krijgen van wat nodig is’.
Maar hoewel de randomista’s naadloos lijken aan te sluiten op een moderne behoefte, zijn er critici die de lofzang voor hun werk temperen. Veruit de meeste kritiek betreft de overschatting van de waarde die aan hun onderzoeken wordt toegekend. Zoals Polak zegt: ‘Gerandomiseerde onderzoeken zijn geen oplossing voor alles.’
Er zijn soms ook andere – lees: simpelere, goedkopere – manieren om hetzelfde te ontdekken. De resultaten van een jarenlange studie kunnen voor beleidsmakers absurd triviaal zijn. Ze kunnen bovendien plaats- en cultuurgebonden zijn, waardoor een bewezen succesvolle interventie elders kan falen. En het is naïef te veronderstellen dat een studie automatisch politici zal aansporen verstandig beleid te voeren.
De Britse linkse commentator Daniel Ben-Ami, auteur van Ferraris for all, heeft andere redenen om het werk van de randomista’s ‘uiterst problematisch’ te noemen. Volgens hem zijn Duflo en co de ‘belichaming van onze lage verwachtingen’ op het gebied van armoedebestrijding. De ontwikkeling die Ben-Ami graag zou zien, is het ambitieuze proces om van een arm land een rijk land te maken, zoals is gebeurd in delen van Azie waar de uitgesproken wens om welvarend te worden volgens hem de motor is geweest achter de immense groei in de afgelopen decennia.
‘In plaats van deel te nemen aan een publiek debat over wat er nodig is voor een economische transformatie van derdewereldlanden, proberen de randomista’s alleen maar om de scherpe randjes van armoede er een beetje af te halen’, zegt Ben-Ami. ‘Maar wanneer je verwachtingen zo laag zijn, is het niet erg waarschijnlijk dat je veel zult bereiken. In feite zou jouw werk wel eens een barriere kunnen worden voor grotere, meer stoutmoedige initiatieven.’
Duflo haalt haar schouders op bij de kritiek. Niet omdat ze zich erboven verheven voelt, maar omdat ze ook wel beseft dat haar bijdrage aan de wereld niet perfect is. De kritiek ziet ze vooral als een signaal dat meer onderzoek nodig is en dat nog veel meer mensen zich moeten mengen in de strijd tegen armoede.
Omdat niemand het recept tegen armoede kent, volgt Duflo een pragmatische aanpak: ‘We kunnen ons beter concentreren op wat we hier en nu kunnen doen, zonder de hele tijd te worden ontmoedigd’, zegt ze, terwijl ze een lichte toon van irritatie niet kan onderdrukken. ‘In ieder geval weten we hoe we kunnen leren over verbeteringen die vandaag al kunnen worden gemaakt. Ik denk dat sommige mensen daarmee bezig moeten zijn en dat is wat ik doe.’
Van Bendegem twijfelt er niet aan dat het gerandomiseerde onderzoek in de ontwikkelingseconomie in de komende jaren net zo belangrijk gaat worden als in de geneeskunde. ‘Wie beleid uitstippelt,’ zegt hij, ‘moet met argumenten komen en in de moderne maatschappij staan wetenschappelijk onderbouwde argumenten aanzienlijk sterker.’ Hij verwijst naar de trend die wordt gevangen in het modieuze begrip evidence-based policy, waarbij politici verwijzen naar wetenschappelijke kennis ter rechtvaardiging van hun voorstellen.
De regering van Kenia heeft in elk geval geluisterd naar de wetenschappelijke bevindingen van Duflo. Schoolkinderen worden tegenwoordig systematisch ontwormd. Het is een beslissing die het leven van miljoenen mensen zal verbeteren.
Dit artikel verscheen het eerst in de bijlage van Ode in NRC Handelsblad, maart 2012, onder de kop “Armoede is niet wat het lijkt”.