Rampspoed gold vroeger als een straf van God. In de coronacrisis krijgt de natuur dezelfde krachten toebedeeld, ziet filosoof Ralf Bodelier. Deze neiging bestaat al langer in de milieubeweging. We schieten er echter weinig mee op. Want God noch de natuur zal ons straffen of redden; alleen menselijke scheppingskracht kan leiden tot een betere wereld voor iedereen.
Door Ralf Bodelier
Onder intelligentsia maakt de coronacrisis heel verschillende reacties los. Een eerste groep denkers richt zich direct op het virus, op covid-19 en de economische en sociale gevolgen van de pandemie. Ze probeert de verspreiding van het virus verder in te dammen en de schade zo veel mogelijk te beperken. Ze ontwerpt strategieën om een tweede golf te voorkomen en denkt na over de economische en juridische consequenties van de lockdown. Prioriteit blijft het redden van mensen: hier, nu en in de nabije toekomst. Vervolgens gaat het om het overeind houden van de rechtsstaat en de revitalisering van een wereld waarin zo veel mogelijk mensen een gezond en welvarend bestaan kunnen leiden. Het is een oplossingsgerichte, verlichte en humanistische reactie.
Een tweede groep denkers richt zich maar amper op het virus en de maatschappelijke implicaties. Zij ziet de pandemie als uitvloeisel van iets dat daar ver bovenuit stijgt. En dat is onze wereldwijde manier van samenleven, het kapitalisme, de moderniteit en de globalisering. Een van hen is de Vlaamse psychiater Damiaan Denys. In NRC Handelsblad en Trouw duidde hij het coronavirus als ‘een gezonde correctie op onze megalomane levensstijl, een tik van de Schepper, de natuurwet, een homeostase – of welke begrippen je daar ook voor zou willen gebruiken’.
Een ander is de econoom en milieuactivist Ewald Engelen, columnist voor De Groene Amsterdammer. Ook Engelen gebruikt religieuze taal. Hij ziet de coronacrisis als de ‘openbaring’ van een ecologische ontwrichting en noemt de pandemie een ‘zegen’ voor het milieu. En dan is er nog columnist Marcia Luyten, van wie in de Volkskrant een column verscheen met mystieke zinnen als: ‘De levenskracht van de aarde, haar vitaliteit, is overweldigend. Ze is ontroerend – zo vergevingsgezind voor de mens die haar uitwoonde.’
Het zijn verrassende uitspraken. Voor Denys, Engelen en Luyten – om me tot deze drie te beperken – is de coronapandemie geen toeval. Al evenmin is covid-19 een probleem dat zo snel mogelijk moet worden opgelost om daarna weer verder te kunnen. De pandemie is een logische ‘consequentie van onze menselijke hebzucht, onze hang naar luxe en egoïsme’, aldus Denys. ‘We hebben onze wereld uitgewoond’, meent Luyten. ‘De apocalyps (…), die doen wij zelf’, schrijft Engelen.
Deze pandemie is een uitgelezen en wellicht laatste kans voor een maatschappelijke omwenteling. Denys, Engelen en Luyten hopen op een revolutie die steevast begint met het woordje ‘minder’. Minder globalisering, minder groei, minder intensieve landbouw, minder consumptie, minder luxe, minder reizen, minder productie, minder innovatie. Het is een nostalgische, romantische en religieuze reactie.
Ze is nostalgisch, omdat zij omkijkt naar een verleden waarin de aarde, de natuur en het milieu nog piekfijn in orde waren en de mens zijn plaats nog kende. Ze is romantisch omdat deze vorm van nostalgie pas in de romantische 19de eeuw werd uitgevonden. En ze is religieus omdat zij de aarde en de natuur eigenschappen toedicht die men in het verleden reserveerde voor God.
Let op de taal: de aarde en de natuur delen ‘corrigerende tikken’ uit, de pandemie is een ‘zegen’ voor het milieu, de aarde is ‘vergevingsgezind’ en de ‘apocalyps’ is ophanden. De natuur lijkt een laatste waarschuwing uit te delen. Want achter de milde coronacrisis dreigt immers een vernietigende klimaatcrisis. En wanneer we niet zelf en goedschiks het belang van natuur weer vooropstellen, dan gebeurt het kwaadschiks, schrijft Engelen. Want bij deze corrigerende tik van de natuur zal het niet blijven, meent Damiaan Denys. Na verloop van tijd zullen hebzucht, een hang naar luxe en egoïsme de kop weer opsteken, en dan zal volgens Denys ‘een nieuwe tik’ nodig zijn. ‘De mens is en blijft een simpel, hardleers wezen.’
De pandemie zou een ‘zegen’ voor het milieu zijn, de aarde ‘vergevingsgezind’ en de ‘apocalyps’ ophanden.
Deze uitspraken leggen een manier van denken bloot die ooit dominant was in het christendom. Tot ver in de 18de eeuw haalden christenen bij epidemieën en natuurrampen een leerstuk van stal dat de ’theodicee’ werd genoemd. Met de theodicee – van het Griekse theos (God) en dikè (recht) – kon de grootste ellende worden gerechtvaardigd. Doorgaans kwam zo’n redenering erop neer dat de mens had gezondigd, dat hij daarom werd gestraft en dat we deze straf schuldbewust moesten aanvaarden om vervolgens ons leven te beteren.
De theodicee veronderstelde een almachtige God die zag wat we met zijn allen uitspookten, zich een oordeel erover vormde en met een natuurramp of pestepidemie corrigerend optrad. Het lijden was een pedagogisch moment waarin God de vader zijn ongehoorzame kinderen tuchtigde en opriep tot inkeer.
Eind 18de eeuw raakte de theodicee in verval. Een natuurramp tijdens Allerheiligen 1755 veranderde alles. Op deze katholieke feestdag werd het welvarende Lissabon getroffen door een verwoestende aardbeving, gevolgd door een overstroming en een uitslaande brand. Tienduizenden vonden de dood. In de kerken werd er meteen op gewezen dat de aardbeving niet zonder reden op Allerheiligen plaatsvond: ook dit drama moest worden begrepen en geaccepteerd als Gods wraak voor onze zonden, gevolgd door boetedoening en inkeer.
Eeuwenlang was deze boodschap geaccepteerd. Maar ditmaal was het anders. Verlichte denkers als Voltaire en Immanuel Kant zetten met frisse argumenten de bijl in de theodicee. De aardbeving, zo betoogden ze, was een kwestie van breuklijnen en platentektoniek. De onschuldige slachtoffers verdienden onze hulp. En nu kwam het erop aan aardbevingsbestendige steden te bouwen.
De overtuiging dat de mens een zondig wezen is, liet zich echter niet zomaar wegjagen. Een paar maanden na de aardbeving reageerde Jean-Jacques Rousseau, de vader van de Romantiek. Net als Kant en Voltaire meende ook hij dat God niet verantwoordelijk was voor de aardbeving. Maar daarmee was de mens nog niet van zijn zonden ontheven. Integendeel, de mens was nog net zo schuldig. Alleen zondigde hij nu niet langer tegen God. De moderne mens zondigde tegen zijn schepping, de natuur.
Hadden de Portugezen, zo schreef Rousseau, wat meer respect gehad voor de natuur en waren zij er in harmonie mee blijven leven, dan was er niets aan de hand geweest. Dan waren zij nooit in steden gaan wonen met hoge, kwetsbare huizen, maar in simpele hutten in de wildernis. Bovendien waren ze dan niet uit hebzucht teruggekeerd naar hun brandende en instortende woningen, op zoek naar kleren, papieren en geld.
De moderne mens zondigde nu niet langer tegen God, maar tegen zijn schepping, de natuur.
Daarmee leverde de Romantiek een opvolger van de oude theodicee, die ik voor de gelegenheid munt als ‘ecodicee’: een ‘ecologische rechtvaardiging’. Zoals in de theodicee God de mensheid in de gaten hield, zo ziet in de ecodicee de natuur wat we met zijn allen uitspoken. De natuur vÃndt er ook iets van en treedt bestraffend en corrigerend op. En wat de natuur ziet en bestraft, is onze moderne levensstijl. Een droogte, bosbrand of pandemie moet worden begrepen als een oproep tot boetedoening en ommekeer.
En wie vandaag goed naar de natuur luistert, begrijpt dat het bestrijden van de coronapandemie niet het voornaamste doel moet zijn. Dat is het stoppen van onze ‘megalomane levensstijl’ en de ‘ecologische ontwrichting’. Letterlijk zegt Engelen het zo: ‘Belangrijker is dat genezing het doel moet zijn, niet het stelpen van het bloeden – hoe nodig dat nu ook is.’
Eind 18de eeuw hadden Kant en Voltaire goede redenen om de theodicee te bestrijden. Vandaag zijn er even goede redenen om de ecodicee aan te pakken. De eerste reden ligt voor de hand. De natuur verdient geen goddelijke status. De natuur heeft geen ogen en oren waarmee ze ons waarneemt, ze beschikt niet over een moraal of over het vermogen om te oordelen. De natuur denkt niet over de mens na, laat staan dat ze ons straft of corrigeert.
En nee, de natuur is ook niet ‘vergevingsgezind’, zoals Luyten schrijft. Het is precies andersom. Mensen nemen waar, denken na, oordelen, straffen en vergeven. Mensen zijn geïnteresseerd in de natuur, verzamelen kennis over de natuur en corrigeren de natuur. Wég met de malariamug en het coronavirus, red de panda!
Een tweede reden om de ecodicee te bestrijden is de desinteresse in het concrete lijden van mensen. De nieuwe gelovigen roepen op om vooral verder te kijken dan deze crisis. Maar wanneer we de coronapandemie niet afdoende bestrijden, zullen er veel onschuldige slachtoffers vallen. Het lijkt de nieuwe gelovigen weinig te beroeren. Engelen geeft geen voorrang aan het stelpen van het bloeden en Denys roept ons zelfs op in ‘onze sterfelijkheid te berusten’. Hij noemt het ‘een bizar standpunt om naar het leven te kijken als iets waar je recht op hebt’.
Terwijl de nieuwe gelovigen de pandemie roemen als een zegen voor het milieu, is zij zeker geen zegen voor de miljoenen mensen die niet weten of ze morgen nog werk hebben. Voor de 70- tot 100 miljoen Aziaten en Afrikanen die nu volgens de Wereldbank terugvallen in extreme armoede, is de stilgevallen wereldeconomie een regelrechte ramp.
De ‘nieuwe gelovigen’ hebben een desinteresse in het concrete lijden van mensen.
Er is nog een derde reden. Rond 1755 waren het niet de theologen die de stoommachine, de bliksemafleider en de optische telegraaf ontwikkelden. Na de aardbeving in Lissabon waren het niet de priesters die betere huizen bouwden. Dat deed de verlichte vorst van Portugal, de markies van Pombal. Eerst begroef Pombal de doden en voedde hij de hongerigen, vervolgens gaf hij opdracht om huizen te ontwerpen met flexibele houten frames. Daarmee bouwde Pombal de eerste aardbevingsbestendige stad ter wereld.
De theodicee leidde nooit tot nieuwe ideeën om de samenleving te verbeteren en met de ecodicee is het al niet anders. Ook nu zijn het niet de ecologen die zich uit de naad werken om vaccins te ontwikkelen, software te programmeren om online te werken of hulpprogramma’s op te zetten voor wie tot armoede vervalt.
In onze samengegroeide wereld zal de coronapandemie niet de laatste planetaire crisis zijn. Moeten we de moderne intensieve landbouw inruilen voor biologische landbouw, zoals Luyten in haar column bepleit, en daarmee afzien van het voeden van de wereldbevolking? Schakelen we met Ewald Engelen de economie in de achteruit om terug te keren naar een armzalig verleden? Dienen we met Damiaan Denys voortaan in onze sterfelijkheid te berusten?
Of zetten we alles op alles om een tweede golf te voorkomen en vervolgens te werken aan een mondiale samenleving waarin we ook met tien miljard mensen gezond, welvarend en geëmancipeerd kunnen leven? Wat we daarvoor kunnen inzetten zijn onze technologie, verbeeldingskracht en wil tot samenwerken. Niet God of de natuur zal ons redden. Alleen onze eigen, menselijke scheppingskracht leidt tot een betere wereld voor iedereen.
Dit artikel verscheen in de Volkskrant, 20 juni 2020. Ralf Bodelier studeerde theologie en promoveerde als filosoof. Hij is auteur van diverse boeken, waaronder Tegen de angst en Kosmopolieten. Hij is co-auteur van Ecomodernisme.
Op 24 juni plaatste de Volkskrant een ingezonden brief van Damiaan Denys, Ewald Engelen en Marcia Luyten, waarin zij reageerden op het essay. Klik hier om hun reactie te lezen.
Afbeelding: Sathish kumar Periyasamy via Pixabay