De term ‘groen’ stuurt ons denken over de toekomstige energievoorziening. ‘Groen’ staat klimaatbeleid in de weg. Energie is toe aan nieuwe taal.
Door: Mirjam Vossen
Op: www.trouw.nl
Eind oktober 2019 was daar plotseling het massieve verzet tegen biomassa. Een advies bureau bracht een vernietigend rapport uit, waarin het becijferde dat een biomassacentrale meer stikstof, fijnstof en CO2 uitstoot dan een kolencentrale. Energie be drijf Vattenfall (voorheen Nuon) stond plotsklaps in de schijnwerpers. Het wil bij Diemen een nieuwe houtstookcentrale openen. Maar door het aanzwellende protest zette het bedrijf plannen voor nog meer biomassacentrales haastig in de ijskast. Niet eerder zorgde biomassa voor een mediahype waarbij kranten en journaals zich vulden met beelden van omgehakte bossen en rokende schoorstenen.
De verwarring was groot. Want samen met zon en wind hoort biomassa immers bij de ‘groene’ en ‘duurzame’ energiebronnen. En meer dan dat: de spectaculaire groei van ‘groene energie’ in ons land komt voor het leeuwendeel van biomassa. Volgens het CBS is dat maar liefst 61 procent. Zon en wind bungelen daar met 23 en 8 procent ver achter. Maar zo ‘duurzaam’ en ‘groen’ is biomassa dus helemaal niet.
De toenemende kritiek op biomassa legt belangrijke vragen bloot: Hoe is biomassa ooit in de ‘groene’ en ‘duurzame’ hoek beland? Wanneer noemen we een energiebron ‘duurzaam’? Zijn er nog meer energiebronnen die dit predicaat wellicht niet verdienen – of juist wel? Hoe bruikbaar is dit ‘duurzame’, ‘groene’ label?