Waarom de wereld niet minder, maar méér energie nodig heeft

Waarom de wereld niet minder, maar méér energie nodig heeft

Geef de mens genoeg energie en hij bezit superkrachten. Hoezo, vraagt Marco Visscher zich af, is het dan progressief om kleinschalige, dure energie te steunen? Een hoofdstuk uit het boek Meer: Hoe overvloed de wereld juist duurzamer en welvarender maakt.

Door Marco Visscher

I

Het ging van tring-tring en vroem-vroem. Ineens maakten telefoons en auto’s de wereld groter – een wereld waarvan Amerika zojuist de leider was geworden. In de avond was er de radio, in het weekend de bioscoop. De man werkte op een kantoor, de vrouw droeg een korte rok en samen dansten ze de charleston. In de  roaring twenties  gebeurde het allemaal in de stad.

In de uitgestrekte vallei van de Tennessee kregen de boeren daar niets van mee. IJverig verbouwden zij voedsel voor familie en vee. Oogsten waren wisselvallig; al te vaak zette de duizend kilometer lange rivier het land onder water. De meeste bossen waren gekapt, de gronden uitgeput, de wegen hobbelig. Bijna een derde van de inwoners kreeg malaria. Er was geen goede gezondheidszorg, geen riolering en geen elektriciteit.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bouwden de Amerikanen in dit heuvelachtige gebied – om precies te zijn in Muscle Shoals, in het noorden van Alabama – twee wapenfabrieken voor de productie van explosieven. De benodigde elektriciteit kwam van een nieuw aangelegde waterkrachtcentrale. Het hele complex was nog maar net open toen de oorlog eindigde. In 1920 kwam het zaakje in de verkoop.

Henry Ford, de automagnaat, had belangstelling. Hij wilde de regio moderniseren met de elektriciteit van de waterkrachtcentrale en met de productie van kunstmest in de twee fabrieken. Zijn bod: 5 miljoen. Het voorstel werd besproken in het Amerikaanse Congres, waar het op verzet stuitte van George Norris, een senator uit Nebraska. Een schijntje, vond hij het, want de waterkrachtcentrale en de fabrieken hadden de Amerikanen 130 miljoen dollar gekost. Mocht het Congres instemmen met het bod van Ford, zou dat “het grootste geschenk zijn dat ooit aan de mensheid is gegeven sinds het werd bevrijd van de erfzonde”.

Norris wantrouwde commerciële energieleveranciers. Zij beheersten de energiemarkt, praktisch ongehinderd door enige regulering, en vroegen exorbitante prijzen. Norris vreesde dat Ford uit was op winst, evenals andere potentiële kopers. Energie, zo vond hij, moest niet zozeer  winstgevend  zijn maar  goedkoop. Hij had een beter plan: de Amerikaanse overheid moest die elektriciteit gaan leveren in de wijde omtrek.

De eigenzinnige senator lag net zo lang dwars totdat Ford zijn bod introk. De verkoop werd afgeblazen. Hij kreeg echter geen steun voor zijn wetsvoorstel voor nationalisering van de elektriciteitsvoorziening in Muscle Shoals. Twee Republikeinse presidenten hielden het tegen. Norris gaf niet op. In 1933 lag zijn plan aan de basis van een uniek staatsbedrijf dat voor miljoenen landgenoten elektriciteit zou leveren. De oprichtingsakte van de Tennessee Valley Authority (TVA) werd gesierd met een handtekening van de net aangetreden president Franklin D. Roosevelt.

Energie, zo vond de eigenzinnige senator, moest niet zozeer winstgevend zijn maar goedkoop

In tien jaar bouwde de TVA zestien waterkrachtcentrales. De regio, inclusief delen van Kentucky, Georgia, Mississippi, Virginia en North Carolina, zou onherkenbaar veranderen. Stuwdammen verlegden de loop van de Tennessee, met stuwmeren die wateroverlast voorkwamen. De stroom, opgewekt met turbines langs de sluizen, trok industrie aan, er kwamen nieuwe banen. Boeren konden hun land irrigeren en zagen hogere opbrengsten dankzij de grootschalige productie van kunstmest – een proces dat veel energie vergt. Werknemers van de TVA gingen bomen planten en creëerden nationale parken en honderden recreatiegebieden. Je kon er fijn wandelen, fietsen en vissen. De natuur was getemd en iedereen bloeide op.

Een daverend succes, dat was het. In 1930 beschikte slechts tien procent van de Amerikaanse boeren over elektriciteit, twintig jaar later was dat negentig procent. In de tussentijd stimuleerde de overheid het elektriciteitsgebruik in huishoudens. Campagnes wezen vrouwen – vooral vrouwen – op het gemak van een wasmachine, een koelkast en een fornuis. Hoofdfiguur in de advertenties was Reddy Kilowatt, “uw onvermoeibare huissloof”.

De komst van de TVA markeerde een historische overgang: van goedkope arbeid naar goedkope energie. Twintig jaar later was het staatsbedrijf uitgegroeid tot het kroonjuweel van de New Deal, het hervormingsprogramma dat de VS uit de crisis van de jaren dertig haalde. Dit werd het model voor andere landen om achtergebleven gebieden te moderniseren. En George Norris, de aanjager van de TVA, werd vele jaren na zijn dood uitgeroepen tot de beste senator uit de Amerikaanse geschiedenis.

De ontstaansgeschiedenis van de Tennessee Valley Authority    staat symbool voor een progressieve agenda. We zien het verlangen om welvaart te creëren en te verspreiden. We zien ook de overtuiging dat de overheid een bepalende rol heeft. En we zien zelfs een prille gevoeligheid voor milieuzorg – een gevoeligheid die zo zou aanzwellen dat ze honderd jaar later de vooruitgang is gaan dwarsbomen.

II

Vandaag lijken de levensomstandigheden van veel mensen in ontwikkelingslanden op die van de bewoners van de drassige vallei van de Tennessee, amper een eeuw geleden. Ze verbouwen hun eigen voedsel, met wisselvallige oogsten, afhankelijk van het weer, op uitgeputte gronden in ontboste gebieden waar malaria heerst, zonder verharde wegen, zonder goede gezondheidszorg, zonder riolering en elektriciteit.

Om te koken of warm te blijven, zijn zo’n drie miljard mensen – vier op de tien wereldbewoners – aangewezen op biomassa, ofwel: bij elkaar gesprokkelde takken, aangevuld met gedroogde mest, bladeren en stengels. In de omgeving zorgt dat voor ontbossing, bodemerosie en verlies van biodiversiteit. In slecht geventileerde huizen en hutten leidt de rook tot longziekten, hartkwalen en luchtweginfecties. Zeker anderhalf miljoen mensen sterven ieder jaar door de rook binnenhuis. Meer dan de helft van hen zijn baby’s, peuters en kleuters.

Van die drie miljard mensen beschikt ongeveer één miljard niet over elektriciteit, de rest over slechts een piepklein beetje. Dat is vooral zo in landelijke gebieden in Afrika en Azië. In de steden is het er beter, maar of er werkelijk iets uit het stopcontact komt, is vaak maar de vraag; een stroomuitval kan wel weken duren. Het is volgens experts juist deze vorm van energie die cruciaal is voor ontwikkeling, omdat ze het alledaagse leven verbetert, vooral voor vrouwen, en een fundament legt voor modernisering. Elektriciteit is, in de woorden van energie-analist Robert Bryce, de  ultimate poverty killer.

De gebrekkige toegang tot moderne energie houdt sociaal-economische ontwikkeling tegen. De meeste mensen, jong en oud, werken op het land waar ze onkruid wieden. Vrouwen moeten iedere dag opnieuw koken en wassen. In ziekenhuizen en gezondheidsklinieken bederven medicijnen of valt het licht uit tijdens een operatie of bevalling.

Elektriciteit is, in de woorden van energie-analist Robert Bryce, de ultimate poverty killer

De oplossing is er allang. Aan het einde van de negentiende eeuw wilde Thomas Edison zijn gloeilampen verkopen. Voor zijn lamp had je stroom nodig, dus liet hij een complete infrastructuur aanleggen. Edison volgde het model van de bedrijven die centraal opgewekte energie via pijpleidingen aanleverden bij de klanten – vooral fabrieken en notabelen – die licht en warmte afnamen. Edison legde het fundament voor de opkomst van nieuwe en kleine elektrische apparaten die het werk in het huishouden zouden verlichten. (Excuses voor de woordspeling.)

Nog niet iedereen profiteerde, zoals ook senator Norris en president Roosevelt later zouden opmerken. De elektriciteitsbedrijven vonden het te duur om afgelegen gebieden te bedienen. De arme sloebers zouden de rekening toch niet kunnen betalen. Daarom bleven ook arbeiderswijken in de steden afgesneden van de diensten. Linkse denkers en activisten voerden vurig campagne om de geneugten van het moderne leven naar het gewone volk te brengen.

Karl Marx bijvoorbeeld. In het  Communistisch Manifest  uit 1848 roemde hij “de onderwerping van de natuurkrachten, aanwending van de scheikunde op nijverheid en landbouw, machinerie, stoomvaart, spoorwegen, elektrische telegrafie, het bevaarbaar maken van de rivieren”. Volgens Marx moesten we voortbouwen op deze verworvenheden en de terreinen van industrie, wetenschap, telecommunicatie en landbouw verder ontwikkelen. Dan konden ook de sloebers er de vruchten van plukken.

Het bleef niet bij Marx. In de eerste zin van een artikel uit 1923 schreef Sylvia Pankhurst, net als haar moeder Emmeline een befaamde voorvechtster van vrouwenkiesrecht: “Socialisme betekent overvloed voor iedereen.” En even verderop: “We prediken geen evangelie van gebrek en schaarste, maar van overvloed.” En: “Wij roepen niet op tot geboortebeperking of spaarzaamheid (…). Wij vragen om een weergaloze productie voor alle mensen – en meer dan alle mensen kunnen consumeren.”

De levering van energie is zo cruciaal voor de menselijke ontwikkeling, dat niemand er verstoken van moet blijven

In die jaren werkte de nog jonge Sovjet-Unie aan de aanleg van een gigantisch elektriciteitsnet. Het was het paradepaardje van de revolutionair Vladimir Lenin die in 1920 als slogan gebruikte: “Communisme is Sovjetmacht plus de elektrificatie van het hele land.” Het netwerk van regionale energiecentrales, waaraan ook Lenins opvolgers werkten na zijn dood in 1924, moest de enorme verschillen tussen stad en platteland opheffen. Het zou de economie transformeren, industrialisatie op gang brengen en een einde maken aan de schrijnende armoede.

Het waren niet alleen de stemmen op de politieke linkerflank die het belang van energie herkenden. De Tennessee Valley Authority kwam weliswaar tot stand onder Roosevelt, een Democraat, maar George Norris was een Republikein. Norris bewees dat zelfs conservatieven in een kapitalistisch land het erover eens waren dat de staat zich moet bemoeien met de levering van energie. Die is zo cruciaal voor de menselijke ontwikkeling, dat niemand er verstoken van moet blijven. Want energie die altijd beschikbaar is en nog betaalbaar ook, levert ons superkrachten.

III

Op de website van Greenpeace lezen we over klimaatverandering. Een warmere planeet kan ecosystemen en samenlevingen ontwrichten. “Gletsjers smelten, poolijs verdwijnt, de zeespiegel stijgt, koraalriffen verbleken en hevige droogten veroorzaken honger en oorlog.” Als het probleem is geschetst, lezen we: “De oorzaak: we verbruiken (en verspillen) te veel energie.”

Dit is een veelvoorkomende, maar onjuiste typering. Niet  energie, maar  fossiele brandstoffen  zijn de oorzaak van klimaatverandering.

De verwarring ligt voor de hand. Van alle energie die we op aarde gebruiken, is liefst tachtig procent afkomstig van fossiele brandstoffen. Bij de verbranding van kolen, olie en gas komen broeikasgassen vrij, zoals CO2, waardoor de aarde opwarmt. De energiesector geldt als de voornaamste veroorzaker van klimaatverandering. Deze onmiskenbare feiten hebben geleid tot het problematiseren van energie. Immers, als nog eens miljarden mensen zomaar meer energie gaan gebruiken, gaat de wereld naar de gallemiezen.

Die les klonk ook in de jaren zestig. Een ontluikende milieubeweging vroeg aandacht voor de eindige voorraden van grondstoffen en voor de vervuiling van bodem, water en lucht. De oplossing: grenzen aan de groei. Minder energie. Minder consumeren. Minder auto rijden. Minder vliegen. Minder vlees eten. Minder douchen. Minder kinderen krijgen…

Vooral energie – als motor van alle materiële voorspoed – kreeg een kwalijke klank. “De samenleving voorzien van goedkope, overvloedige energie is hetzelfde als een mitrailleur geven aan een achterlijk kind,” schamperde Paul Ehrlich, auteur van  The population bomb. Een andere intellectueel kopstuk, Amory Lovins, stelde dat het de essentie van de groene overtuiging is om “zo weinig mogelijk energie” te verbruiken. Want, volgens het fameuze motto van E.F. Schumacher uit de jaren zeventig: “Klein is fijn.”

De oplossing van de milieubeweging – minderen – stond haaks op alles waarvoor progressieve roergangers eerder vochten

Minderen stond haaks op alles waarvoor progressieve roergangers eerder vochten. Toch belandde het woord in het rode vocabulaire. Na de val van communistische regimes in Oost-Europa in 1989 moest links zichzelf opnieuw uitvinden. Er was materiële welvaart, een sociaal vangnet en politieke vertegenwoordiging. Hoe nu verder?

Inspiratie kwam van de milieubeweging. De verwantschap zat ‘m vooral in de kritiek op het kapitalisme. Welvaart, overvloed, vooruitgang: deze oude idealen waren niet langer een gezond streven voor de achterblijvers. Nee, ze werden honend bestempeld als fabeltjes of hoogmoed of asociale hebzucht. De boodschap: het streven naar een beter leven is gelukt, nu gaan we de planeet redden.

De groeiambities van weleer maakten plaats voor “duurzame ontwikkeling”. Die term, uit 1987, benadrukt dat economische groei niet ten koste mag gaan van het milieu: de grondstoffen, de atmosfeer, de biodiversiteit, de hele riedel. De aarde is immers begrensd, daarom moet ook de welvaart worden begrensd. Duurzame ontwikkeling was een dorp in Afrika waar vrouwen in de weer gingen met kokosolie en gedroogde bananenschillen om zeepjes te maken voor The Body Shop.

Karl Marx had zo’n aalmoes waarschijnlijk niet herkend als het gebaar van iemand die de wereld wil veranderen. Klein is misschien fijn, volgens het leerstuk van de Westerse milieubeweging, maar niet als je rondom de armoedegrens leeft. Dan is klein niet groot genoeg.

Dankzij het huwelijk van de milieubeweging met de progressieve flank kon het gebeuren dat een pleidooi voor decentrale, kleinschalige opwekking van duurzame energie vooruitstrevend werd. Een zonnepaneel op een stoffige hut of een zonne-oven werken toch ook prima? In de maand van de eerste VN-conferentie over duurzame ontwikkeling in 1992 betoogde Al Gore dat “elektriciteitsnetten niet noodzakelijkerwijs wenselijk zijn” en opperde dat ze wellicht “ongeschikt” waren voor ontwikkelingslanden. Een groter contrast met Roosevelt, zestig jaar eerder, is niet mogelijk. Vlak voor zijn klinkende verkiezingszege zei Roosevelt in een toespraak: “Elektriciteit is niet langer een luxe. Het is een absolute noodzaak.”

Klein is misschien fijn, volgens de Westerse milieubeweging, maar niet als je rondom de armoedegrens leeft

In hun visie voor de toekomst lijken de van kleur verschoten linkse denkers iets te vergeten. Want zodra aandoenlijke projecten voor micro-energie een doel op zich zijn, en niet een opstap naar de elektrificatie van een land, vormen ze geen bedreiging van de gevestigde orde. Sterker, dan dienen ze de belangen van de elite.

De vergroening van links betekende een complete ommekeer binnen de progressieve beweging. Die was tweehonderd jaar eerder ontstaan als kritiek op de gangbare overtuiging dat alle ellende – armoede, honger, ziekte, ongelijkheid – een onafwendbaar lot van de natuur was waar niets aan te doen was. De revolutionairen meenden juist dat die problemen niet  natuurlijk, maar  sociaal  waren. Vandaar de naam, “socialisten”. Ze stonden op tegen de machthebbers. Als we de samenleving anders inrichten, stelden zij, kunnen we oude problemen aanpakken.

Wilden de vroege linkse denkers in hun streven naar lotsverbetering de grillige natuur onttronen en bedwingen, de conservatieven wilden haar beschermen en vereren. Te midden van snelle maatschappelijke veranderingen wilden zij waardering kweken voor traditie, natie en historie. Zij keerden zich tegen de uitbreiding van de verloederende steden en stelden natuurparken in. Natuurbehoud –  conservation  in het Engels – is in wezen een conservatief streven. Het progressieve streven daarentegen is beheersing van de natuur, opdat we kunnen voorzien in onze behoefte aan ontwikkeling.

De verwisseling van oude idealen voor conservatieve standpunten verliep geruisloos. Dertig jaar na de vermenging van rood met groen mag je jezelf progressief noemen als je de natuur onaantastbaar verklaart en de grenzen van de aarde respecteert. Je steunt biologische landbouw, maant tot terughoudendheid, legt baanbrekende technieken aan banden en wantrouwt de politieke wil van lager opgeleiden.

“Revolutie!”, klonk ooit de klassieke strijdkreet. De nieuwe luidt: “Wees voorzichtig!”

IV

Een beter leven voor iedereen, in vrede en voorspoed, gezondheid en geluk: wie wil dat niet? De Verenigde Naties willen het. Ze bedachten eerst de Millenniumdoelen. Daarna vervingen ze die door Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Zeventien stuks werden het: van het uitroeien van armoede en honger tot het verbeteren van infrastructuur en sanitaire voorzieningen.  Deze doelen kunnen niet slagen zonder de levering van de nodige energie. “Toegang tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie voor iedereen in 2030″ is – niet verwonderlijk – een doel op zich. Het is doel nummer 7.

De vraag is dan hoeveel energie de VN ziet als voldoende om aan doel 7 te voldoen. Een zoektocht leert dat het gaat om elektriciteit, de vorm van energie die historisch gezien de moderniteit inluidt. Dat gaat goed! Maar: hoevéél is het?

Vast niet zoveel als Nederland verbruikt: zo’n 120 miljard kWh in een jaar. Verspreid over 17 miljoen inwoners is dat 6800 kWh. Het verbruik ligt bij de verspillende Amerikanen aanmerkelijk hoger met hun 12.000 kWh. Zoveel hoeft het natuurlijk niet te zijn.

Ligt de drempel misschien op 4000 kWh per persoon per jaar? Dat zou volgens de maatstaven van de Human Development Index van de VN het minimum zijn voor een leven in welzijn, met voldoende voedsel en een goede gezondheid, onderwijs, drinkwater en riolering. Of is het misschien 3000 kWh? Dat geldt bij de Wereldbank als het hoogste niveau van energietoegang.

Duurzame Ontwikkelingsdoelen kunnen niet slagen zonder de levering van de nodige energie

Om het cijfer nauwkeurig te bepalen, baseren de mensen van de Verenigde Naties zich op  de experts van het Internationaal Energieagentschap (IEA), een organisatie van 29 landen, voornamelijk uit het Westen. Zij hebben bepaald wat precies moet worden verstaan onder “universele toegang tot energie”, ofwel de energie waarmee iemand kan voorzien in de “menselijke basisbehoeften”. Hoeveel energie is dat? Het is 500 kWh.

Of nee, wacht, dat is per  huishouden. Per  persoon  per jaar is het 100 kWh.

Althans, als je in de stad woont. In landelijke gebieden moet je toe met de helft.

En voor alle duidelijkheid: in dat cijfer zit dan ook alvast het stroomverbruik van ziekenhuizen, scholen, kantoren, fabrieken…

Hoeveel is 100 kWh per persoon per jaar? Het is flink minder dan wat uw koelkast in een jaar verbruikt. Het is net genoeg om op een dag vijf uur een lampje te laten branden en een mobiele telefoon op te laden. Een gemiddelde Nederlander verbruikt 100 kWh in vijf dagen. Je vraagt je af waarom die ondergrens zo laag is. Als dit energiegebruik voor u niet voldoende is, waarom zou het voldoende zijn voor anderen?

Gelukkig lezen de meeste mensen in arme en opkomende landen die rapporten niet. Het is de verwachting dat zij meer energie zullen verbruiken in de komende decennia – heel wat meer energie, en dan vooral meer elektriciteit. Wereldwijd zal de totale energievraag, dus inclusief warmte en transport, in 2050 zijn verdubbeld. Elektriciteit groeit sneller. In 2018 steeg het mondiale verbruik van elektriciteit met vier procent. Als die groei aanhoudt, is er al vóór 2040 sprake van een verdubbeling. Veruit de meeste groei is in Azië en Afrika.

Wat gaan ze daar doen met die elektriciteit? Er komt een koelkast om eten in te bewaren. Er komt een televisie. Lampen in ieder vertrek. Kinderen zullen ’s avonds in bed lezen. Een computer verschijnt in huis en haalt de wereld binnen. Misschien, hoopt de vrouw, komt er ooit een wasmachine. En ze gaan vermoedelijk, zodra het kan, een airconditioner kopen.

Onderschat de airconditioner niet. Arme landen zijn warme landen, de mensen snakken naar verkoeling. Het IEA schreef in een rapport dat de verkoop van airconditioners in de komende decennia zo zal stijgen, dat er dertig jaar lang iedere seconde tien nieuwe zullen worden verkocht. Alle airconditioners in 2050 hebben 6200 terawattuur stroom nodig.  Dat is wat China nu in één jaar verbruikt.

Onze moderne energie – onzichtbaar, reukloos – waarderen we pas als de stroom even uitvalt

In rijke landen gaat de elektrificatie een nieuwe fase in. We gaan volgens het klimaatbeleid elektrisch rijden, elektrisch koken, elektrisch verwarmen. Maken we de wereld nóg duurzamer, dan schakelen we over op kweekvlees en gebruiken we waterstof – processen die veel elektriciteit vereisen. En dan zijn er de jonge, aanstormende sectoren die stroomslurpers zijn: van robotica en biotechnologie tot de datacentra voor internetgiganten. Ging de negentiende eeuw over steenkool en machines, en de twintigste eeuw over olie en motoren, dan gaat de eenentwintigste eeuw over elektronen en bits – over elektriciteit.

De stijgende vraag naar energie wordt niet overal met enthousiasme begroet. Zet er vraagtekens bij en u geeft blijk van progressieve intelligentie. Is al die energie wel echt nodig? Schaden we milieu en klimaat niet nu al te veel? Moet het niet eerst duurzamer? Kan het niet wat zuiniger? Kunnen we niet leren gelukkig te zijn met minder?

In een land als Nederland zijn die vragen niet onbegrijpelijk. Onze moderne energie – onzichtbaar, reukloos – waarderen we pas als de stroom even uitvalt of de boiler kuren vertoont. Sommigen brengen bewust offers voor het milieu. Zij geven hun auto op, houden vakantie in eigen land en doen de afwas met een borstel. Geprezen zijn zij, ook al maakt hun gedrag natuurlijk geen ene zier uit in het grote geheel der dingen. Hoe gaan honderden miljoenen mensen dezelfde keuzes maken zonder enige vorm van dwang?

En: hoe overtuig je de miljarden mensen die hopen dat er op een goede dag een George Norris of een Franklin D. Roosevelt voorbijkomt?

V

Nadat Roosevelt in 1933 de Tennessee Valley Authority oprichtte, begon een moeizaam proces. Stuwdammen en stuwmeren zouden hele stukken land onder water zetten: meer dan vijftienduizend families moesten huis en haard verlaten. Begraafplaatsen werden leeggehaald om de doden elders te begraven. Wie land had, werd uitgekocht en moest verhuizen. Het was een pijnlijke ervaring voor veel mensen – eentje die nog bij volgende generaties verbittering kweekte.

Doorgaans gingen de boeren van een gammele blokhut naar een ruimere woning, voorzien van gas en elektra, in nieuwe dorpen en stadjes. Voor de meesten was het een aanmerkelijke verbetering, voor anderen bleven oude problemen bestaan. Soms kwamen er nieuwe problemen bij, zoals de toestroom van tijdelijke arbeiders en de vanuit Washington opgelegde rassensegregatie.

Het is nu bijna niet voor te stellen, maar er was nauwelijks debat over het tragische lot van deze mensen die afscheid moesten nemen van het land waar hun families generaties lang woonden en werkten. De afweging tussen de gedwongen verhuizing van duizenden families en de levering van goedkope stroom aan miljoenen Amerikanen, was kennelijk snel gemaakt. Volgens de heersende opinie van die tijd golden de betonnen bouwwerken, die het woeste water beteugelden en benutten, als symbolen van technologische bravoure. De levering van elektriciteit was een teken van vooruitgang.

Veertig jaar later beschikte de TVA over een reeks waterkrachtcentrales, plus diverse kolencentrales en gascentrales, en bouwplannen voor zeventien kerncentrales. Maar ineens stokte de expansie. Toen de bouw van weer een nieuwe stuwdam, de Tellico-dam, bijna gereed was, was daar de ontdekking van de  percina tanasi, een straalvinnige vissoort uit de familie van de baarzen, niet groter dan een wijsvinger. In 1973 had een bioloog, David Etnier, dit baarsje opgemerkt in een zijrivier van de Tennessee. Etnier redeneerde dat de ingebruikname van de stuwdam het leefgebied van deze baars vernielde: de  percina tanasi  zou uitsterven. Dat was in strijd met de Endangered Species Act, de wet die later dat jaar werd aangenomen om bedreigde diersoorten te beschermen.

Alleen in een land met voldoende energie en economische ontwikkeling kan het milieu centraal staan

Er volgde een jarenlange controverse die werd uitgevochten tot in het Congres en het Hooggerechtshof. De tegenstanders van de stuwdam wonnen de juridische strijd, maar via een amendement werd de bouw ternauwernood alsnog afgerond. De poorten van de Tellico-dam sloten uiteindelijk in 1979. De  percina tanasi  was gevangen en uitgezet in andere stroomgebieden, waar ze opklom van bedreigde naar kwetsbare diersoort.

Wat was er gebeurd tussen de jaren dertig, toen de gedwongen verhuizing van vijftienduizend families volkomen acceptabel was bij de productie van elektriciteit, en de jaren zeventig, toen uitbreiding van de energievoorziening werd gezien als een inbreuk op het leven van een straalvinnige vissoort? In één woord: welvaart.

In de tussenliggende decennia hadden alle Amerikanen het een stuk beter gekregen. Iedereen een auto, iedereen een koelkast, iedereen een wasmachine, een televisie, een platenspeler, een broodrooster. Een scheerapparaat voor de man, een stofzuiger voor de vrouw. De werkweek werd korter, het inkomen hoger. Families gingen op vakantie, jongeren gingen studeren, vrouwen kregen steeds meer onafhankelijkheid, zwarten kregen burgerrechten. De droom van Marx, Pankhurst en Lenin was uitgekomen – al verliep de weg ernaartoe anders dan zij hadden bepleit.

Met het uitdijen van de middenklasse ontstond een breder besef van verantwoordelijkheid. Het milieu moest schoner. Met welvaart kregen we dat voor elkaar. Politieke maatregelen zorgden voor een beter milieu en herstel van de schade. Bedrijven gingen schoner en efficiënter produceren. Zo keerde de trend: voor het eerst sinds lange tijd werd het milieu weer schoner.

Illustratief is de huidige website van TVA. In een prominente navigatiebalk op de homepage kun je klikken op, van links naar rechts: “energie”, “milieu” en “economische ontwikkeling”. Alleen in een land met voldoende energie en economische ontwikkeling kan het milieu centraal staan.

VI

Zonder twijfel wordt klimaatverandering de belangrijkste ecologische uitdaging in de 21ste eeuw. Bij inwoners van Westerse democratieën klimt het thema op de prioriteitenlijst, in ontwikkelingslanden bungelt het onderaan op die lijst. Maar onderaan of bovenaan, het is bedenkelijk dat de aanpak van zo’n omvangrijke uitdaging als klimaatverandering vooral steunt op de wensen van de eerste groene denkers uit de jaren zestig: energiebesparing én een transitie naar hernieuwbare energie. Dit zijn de twee pijlers van het klimaatbeleid in 175 landen – en ze zullen energie onbetrouwbaar en duur maken.

Ga maar na. Zelfs wanneer zonnepanelen in een verlaten woestijn en windmolens langs de waaierige kustlijn veel stroom kunnen leveren aan het elektriciteitsnet, dan nog blijven ze afhankelijk van het weer. Zolang ze niet op afroep stroom leveren, moeten grote elektriciteitscentrales (bijvoorbeeld op biomassa, aardgas of steenkool) inspringen op de dagen en weken zonder zon of wind.

Ook schroeft het klimaatbeleid de prijs van energie op. Denk aan de handel in CO2-emissies of de subsidies die de installatie van windmolens en zonnepanelen moeten aanmoedigen en hun gebreken moeten compenseren. Een belasting op CO2  zal hetzelfde effect hebben. Het gebeurt buiten onze portemonnee om, maar uiteindelijk zijn wij het die ervoor betalen. Wie minder inkomen heeft, is relatief meer geld kwijt aan energie. Nergens in Europa is de energierekening zo hoog als in Duitsland en Denemarken, landen die bekendstaan als klimaatkoplopers.

De twee pijlers van het klimaatbeleid zullen energie onbetrouwbaar en duur maken

Van alle energie die de wereld verbruikt, komt niet meer dan anderhalve procent uit zon en wind. Ruim dertig jaar nadat klimaatverandering werd aangemerkt als een serieus probleem en overheden steeds meer subsidies beschikbaar stelden voor hernieuwbare bronnen is anderhalve procent niet erg indrukwekkend. Dat aandeel gaat ongetwijfeld stijgen, maar de snelle groei in de duurzame sector kan amper de stijgende vraag naar energie bijbenen. Andere bronnen zijn namelijk óók populair.

Zoals steenkool, met afstand de meest gebruikte brandstof voor stroom. Steenkool kost maar een schijntje. Heel veel landen hebben kolen in de grond liggen, en dan ook nog eens heel veel kolen: dat voorkomt dat de prijs kwetsbaar is, zoals bij olie. Er is zoveel ervaring met kolencentrales, dat het technologisch en financieel een peulenschil is om er een te bouwen. Dat gebeurt volop.

Of aardgas. Aardgas stoot de helft minder CO2  uit dan steenkool, en ook minder andere stoffen die de lucht vervuilen. Dat is een voordeel. Je kunt gas gebruiken voor van alles en nog wat: elektriciteit, transport, warmte en koken, maar ook in de productie van kunstmest, staal, cement en plastic. Met grote, recente gasvondsten in Afrika en de Verenigde Staten kunnen we nog tientallen jaren vooruit.

Of kernenergie. Kerncentrales leveren constante CO2-vrije energie, zonder luchtvervuiling. Wel kost de bouw veel geld, veel tijd en veel specialistische kennis. Toch wijzen studies uit dat kernenergie het best in staat om te voorzien  in een snel groeiende energievraag op een snel opwarmende planeet.  Met name Rusland bouwt kerncentrales in andere landen.

Het wordt de ontwikkelingslanden niet gemakkelijk gemaakt. Onder druk van actiegroepen besloot de Wereldbank geen financiële hulp meer te verstrekken aan projecten met steenkool. Bij waterkrachtcentrales ligt dat intussen buitengemeen lastig, want die zouden zomaar ecosystemen verstoren. En met een plan voor een kerncentrale hoef je ook niet aan te kloppen. De Wereldbank – missie:  to end extreme poverty  – maakt zich bij energiezaken eigenlijk nog enkel sterk voor zonnepanelen en windmolens.

Wij mogen in Nederland graag discussiëren over welke bronnen – in de woorden van Al Gore – “gepast” zijn, maar laten we wel zijn: ieder land zal zijn eigen keuzes maken. De beleidsmakers hebben heel praktische overwegingen voor hun voorkeuren. Iets onveranderlijks als de ligging van een land kan soms bepalend zijn. Azië heeft veel steenkool, Afrika is juist rijk aan gas en heeft veel potentie voor waterkracht en geothermie. Andere keren wordt gekozen voor de goedkoopste optie en natuurlijk spelen dubieuze zakelijke belangen soms een rol.

Wie leeft in armoede, wordt beperkt in zijn ontwikkeling. Energie bevrijdt hem van de ketenen van de natuur

Bij ons vallen zulke keuzes onder klimaatbeleid, in de meeste andere landen onder economisch beleid. De keuze voor de gepaste energiebronnen zullen hier en daar worden ingegeven door zorgen over CO2-uitstoot, maar meestal niet. Roger Pielke Jr., auteur vanThe climate fix, stelde eens vast dat politici, en mensen in het algemeen, best bereid zijn het klimaat te sparen, maar dat die bereidheid haar grenzen heeft, bijvoorbeeld wanneer het al te veel botst met economische groei. Pielkes “ijzeren wet van klimaatbeleid” is het meest zichtbaar in ontwikkelingslanden.

De geringe bereidheid om klimaatverandering af te remmen, mogen we jammer vinden, maar: is dat nu werkelijk zo’n kwalijk standpunt? Wie leeft in armoede, wordt beperkt in zijn ontwikkeling en kan niet tot volle bloei komen.  Energie bevrijdt hem van de ketenen van de natuur. Een politicus die zich dit lot aantrekt en deze ontworsteling mogelijk maakt, luistert naar de stem van menselijke waardigheid.

Vergelijk de opvattingen van Al Gore, twijfelend aan het nut van elektriciteitsnetten, met die van Lyndon B. Johnson. Voordat hij in 1963 namens de Democratische Partij aantrad als president van het Amerikaanse volk – hij wél – blikte Johnson terug op zijn politieke carrière. Hij was het meest trots, zei hij, op zijn bijdrage aan de aanleg van een waterkrachtcentrale in zijn geboortestreek in Texas. “Nieuwe horizonten openden zich voor jonge geesten door niets meer dan de komst van elektriciteit in hun huis”, zei Johnson. “Mannen en vrouwen bevrijdden zich van het gesleur en gezwoeg (…). Dit is de werkelijke vervulling van de verantwoordelijkheid van de overheid.”

Vooruitgang begint bij energie.

Marco Visscher schrijft en spreekt over de energietransitie en het klimaatbeleid. Dit is een hoofdstuk uit het boek Meer: Hoe overvloed de wereld juist duurzamer en welvarender maakt, met verder bijdragen van onder meer Ralf Bodelier, Hidde Boersma, Joost van Kasteren en Mirjam Vossen.

 Beeld Lezen bij kaarslicht in Ghana

 

Geplaatst in Armoede, Energie.