Arme en opkomende landen dragen het meest bij aan de toename van CO2-uitstoot. Om te voorzien in hun behoefte aan groei moeten we manieren vinden om energie goedkoper en schoner te maken.
Door: Marco Visscher
Op: www.marcovisscher.nl
Deze week is in Madrid de vijfentwintigste Klimaattop. Sinds de eerste bijeenkomst in 1995 is er veel veranderd. Toen dachten we dat het probleem zou verdwijnen als de rijkste landen wat minder broeikasgassen zouden uitstoten. Zo stond het in het Kyoto-protocol uit 1997. Het liep anders. De CO2-uitstoot nam toe met liefst 50 procent.
Dat ligt niet zozeer aan de rijkste landen. De Europese Unie stoot zo’n 10 procent minder CO2 uit dan toen. Zelfs de Amerikanen met hun SUV’s zitten onder hun oude niveau. Japan toont een tamelijk vlakke lijn. Australië schommelt nog de verkeerde kant op. Vrijwel de gehele toename van de CO2-uitstoot kwam dus door arme en opkomende landen als China, Brazilië en India. Naar verwachting zal dat de komende decennia zo blijven.
Wat betekent dit? Sommigen vinden dat deze landen meer moeten meebetalen aan oplossingen. Dat is onacceptabel. Historisch gezien hebben rijke landen veruit het meest bijgedragen aan het probleem. Bovenal kampen mensen in Azië en Afrika met meer urgente problemen waarvoor hun overheden zich moeten inspannen. Nog een miljard mensen zit zonder toegang tot betrouwbare elektriciteit; wij kunnen hen juist helpen te voorzien in die behoefte.